het kruipt traag naar beneden door de
spouwen en de spleten, het vult de goot
steen en en de nokken van de daken, dit
bruine onbehagen dat met ons woont, wel
willend met ons vergif drinkt en danst
achter onze ruggen als wij er niet zijn.
ze zeggen dat we wel alles hebben maar
niets hoort echt bij ons, storing zit
niet meer op analoge kabels maar
in het gabazel van rattige charlatans
die ons de hele tijd volmondig gelijk geven.
lange uren glijden roemloos langs de
gevels van de buurt, tergend langzaam
rolt een patrouillewagen voorbij en zien
wij hen kijken met hun dikke varkensogen
en hun varkenspoten. alweer marcheren wij
richting werk, terwijl ons onbehagen
danst en swingt en danst en swingt