Arm in arm worden we opgegeten
door de nevel en oranje lampen
Het deert niet - we weten even
niets van al de groteske rampen
die zich buiten voltrekken
Bij de keurvorst spelen we kaart
eten chips en snoep bij de ramen
noemen elkaar bij verboden namen
en iets genstert stil in de haard
dat zich traag wil uitrekken
Wij liggen onder dekens, laten
de littekens
voor wat ze zijn in de stad, in de handen
en verkennen bij elkaar de randen
waar de tijd zelf zich gaat uitstrekken