ook wolkenloze zomerdagen zijn nooit zorgeloos
in de verte nadert die naamloze schaduw
die donkere monstergolf die altijd dreigt
te breken op mijn rug
woordeloos hijgt hij hevig in m’n nek als ik plezier maak
rijst torenhoog boven me uit als ik verpoos onder bomen
en des nachts
kruipt hij binnen door het venster, sluipt hij
geluidloos door de gangen
naar me wijzend met duizend vingers
aan mij gelijmd met ontelbare draden
hopend dat de toegebrachte schade onherstelbaar is